Hein van der Bruggen promoveerde op onderzoek naar Joden in Roermond

Vervolging, verdrijving, maar ook volledige emancipatie

Wat was de betekenis van de katholieke omgeving voor de positie en status van de Joden in Roermond en Midden-Limburg? Meer dan vijftien jaar zocht Hein van der Bruggen naar het antwoord op die vraag. Uiteindelijk leidde dat tot een dissertatie waarop hij in oktober 2021 promoveerde.

Vanaf de drempel van zijn fraaie woonhuis aan de Swalmerstraat wijst Hein van der Bruggen naar de overkant van de weg. “Daar op de hoek met de Jesuïtenstraat woonde het Joodse echtpaar Hermann Wolf en Anna Eisig in een bovenkamer, Duitse vluchtelingen die hier in 1939 aankwamen. In 1943 werden ze gedeporteerd naar het concentratiekamp Westerbork en later in Bergen-Belsen vermoord. En hier recht tegenover, waar nu het stadsarchief is, was de ambtswoning van burgemeester Reymer die in de oorlog een uiterst dubieuze rol heeft gespeeld.”

Hij wil maar zeggen dat de geschiedenis van Joden in Roermond nog heel tastbaar is, als je er oog voor hebt. Verderop, aan de Markt bij de voormalige stoffenzaak van Laumen, liggen Stolpersteine ter herinnering aan de familie Hiegentlich die hier woonde. Weer iets verderop, in de Grote Kerkstraat staan we stil bij huisnummer 1. Van der Bruggen pakt er zijn gsm bij en scrollt door de afbeeldingen. “Deze heb ik onlangs gekregen.” Het is een foto van een vrolijke peuter, nog geen twee jaar oud, lachend naar de camera. “Ter herinnering aan Peter Simon” staat op de achterkant geschreven. “Een week later zijn moeder en kind hier opgepakt, drie maanden later op transport gezet naar Sobibór en daar vergast.”

We lopen verder naar het bekende kapelletje in de Luifelstraat met daarop de tekst “Zo döks wie det Geer hie passeert, Tuint det Geer Gods Mooder eert.”

“Ik heb het nooit precies uitgezocht, maar mij is altijd verteld dat dit een neogotisch kapelletje is. Als dat waar is,  zou het in de tweede helft van de 19e eeuw gebouwd kunnen zijn. Maar de deur pal ernaast was van de zaak van Daniel en Rosetta Egger, een textielbedrijf dat later werd overgenomen door hun schoonzoon Alex Sternfeld. Die moest dus altijd langs dat kapelletje waarin werd opgeroepen om Maria te vereren. Hij moest het ook nog onderhouden. Is het plagerij geweest om precies daar die kapel te bouwen? Ik weet het niet, maar het zou me ook niet verbazen.”

Sinds 2005 verdiept Hein van der Bruggen (Maasniel 1949) zich in de geschiedenis van de Roermondse Joden, een onderzoek dat eerder al leidde tot meerdere publicaties in de Spiegel van Roermond, het jaarboek van de Stichting Rura waarvan hij tevens redactievoorzitter is. In oktober van dit jaar promoveerde hij in Leiden op een studie waarin het Joodse leven in Roermond en Midden-Limburg wordt onderzocht tussen 1275, toen voor het eerst Joden in Roermond werden genoemd, en 2018, toen het laatste lid van de oorspronkelijke Joodse gemeenschap uit de stad vertrok.

Het is een indrukwekkend boek waarin grote lijnen worden beschreven en waarin theoretische kaders uiteen worden gezet maar waarin ook de ‘petites histoires’, de lotgevallen van individuele mensen soms hartverscheurend worden beschreven. Daarbij baseerde Van der Bruggen zich niet alleen op een omvangrijke hoeveelheid gedrukte literatuur (de lijst achterin het boek vermeldt ruim 300 titels) maar ook op tal van kranten- en tijdschriftartikelen, interviews en brieven van direct betrokkenen.

Joden woonden al sinds de dertiende eeuw in Roermond, zij het soms met lange onderbrekingen. Soms werden ze toegelaten, vervolgens verbannen of werden hen allerlei restricties opgelegd. Pas in 1817, enkele jaren na het einde van de Franse tijd, vestigde zich hier de eerste Joodse familie die er vervolgens ook blééf.

Deze eerste Joodse burgers van Roermond kwamen terecht in een stad waarin latent anti-Joodse sentimenten  altijd aanwezig waren en bleven. Roermond was daar niet uniek in. Het was een algemeen gegeven in katholiek Nederland.

In je boek noem je het antisemitisme in Roermond een geprononceerde lijn in het historische patroon. Kwam het antisemitisme hier constant aan de oppervlakte, of was het iets dat af en toe oplaaide?

“Afkeer van Joden is een constante. Oorspronkelijk kwam die voort uit religieuze motieven, later, zeker in de tweede helft van de negentiende eeuw, werd die afkeer racistisch van aard. Als je heel ver teruggaat, kom je uit bij het verwijt dat de volgelingen van Christus, zeg maar de latere katholieke kerk, de Joden maakten dat die niet hadden begrepen dat Christus de Messias was. Deze spanning tussen Joden en de eerste christenen wordt secessiefrictie genoemd. En die secessiefrictie zet zich voort in een vorm van religieus georiënteerd anti-judaïsme, het voortdurend afwijzen van Joodse gebruiken en gewoonten. Onderdeel van deze antigevoelens werd ook het verwijt dat zij Christus vermoord hadden, ‘deicide’ ofwel godsmoord.

“In de eerste duizend jaar van onze jaartelling zijn de conflicten tussen christenen en joden niet zo talrijk. Pas bij de kruistochten komt er ontzettend veel anti-Joods geweld bij. Het is alsof je rond het jaar 1100 al een Shoah ziet gebeuren. Dit religieuze antisemitisme, dat dus al tot grote vervolgingen en geweld kon leiden, blijft een ondertoon in de katholieke wereld.”

Stolpersteine in de Rob Regoutstraat ter nagedachtenis aan Wilhelm en Anna Gross

Is dit anti-judaïsme in de middeleeuwen in Roermond al zichtbaar?

“Er zijn weinig concrete gegevens. Maar wel zie je op bijvoorbeeld de Roermondse Passietafel, een van de vroegste schilderstukken van Nederlandse bodem, dat Joden daar al worden voorgesteld als de moordenaars van Christus. Bernard van Clairvaux, de grote man achter de Cisterciënzer-orde was tevens een  belangrijk propagandist die opriep tot kruistochten. Hij toonde daarbij een grote afkeer van Joden. In Roermond werd hij heel lang bijzonder vereerd.

“Vanaf de Verlichting in de 18de eeuw komt veel meer het aspect ‘mensenrechten’ op de tafel, ondanks het feit dat Voltaire en zijn vrienden minachtend spraken over Joden, die ze het meest vreselijke volk op de wereld vonden. Maar de positie van Joden wordt dan langzamerhand sterker. In Roermond waren we bovendien Oostenrijks en de ‘verlichte’ keizer Jozef II erkende ook de Joodse rechten, hoewel dat nog steeds geen volledige burgerrechten waren

“Tijdens de Franse revolutie is na een heftige discussies besloten om de Joden volledig gelijk te stellen. Dat betekende dat Joden in Frankrijk en in alle door Frankrijk bezette gebieden normale burgers werden. Dat was een geweldige vooruitgang maar tegelijkertijd het begin van een ongelooflijke haat. Want voortaan konden Joden opeens winkels openen, bedrijven beginnen en werden ze dus concurrenten op de markt. Die concurrentie heeft tot veel nijd geleid. De gelijkstelling van Joden in de Franse tijd heeft er op veel plekken toe geleid dat áls er iets gebeurde, de Joden daarvan de schuld kregen.

“Dat was in vroeger tijden ook al zo, maar is veel extremer geworden in de loop van de negentiende eeuw. Het was de tijd waarin de moderne staten werden gevormd en Joden pasten niet in het nationalistische idee, daar wist men zich geen raad mee. Zijn ze wel trouwe vaderlanders? Vechten ze wel voor het land als er oorlog uitbreekt?

“Dat conflict werd steeds sterker. Als er ergens revoluties waren, werd er al snel gezegd dat de Joden het gedaan hadden. Dat beeld werd natuurlijk wel versterkt door het gegeven dat Joden aan bepaalde revoluties ook meegewerkt hebben, met name socialistische opstanden. Maar daarbij moet je bedenken dat het socialisme streed voor gelijkberechtiging en de Joden binnen die socialistische beweging als gelijkwaardige personen werden erkend.

“De tweede helft van de negentiende eeuw is bijna een orgie van racistisch georiënteerd antisemitisme. In de eerste wereldoorlog speelde het wantrouwen tegen de Joden opnieuw op: zijn het wel trouwe vaderlanders? In de jaren dertig ontaardt het dan volledig.”

Met name na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie (1853) konden dit soort gevoelens in Roermond aangewakkerd worden door de oppermachtige katholieke kerk, bisschop Paredis en de door hem opgerichte katholieke krant Maas- en Roerbode. Met zekere regelmaat kwam het in die krant tot laster, bedreigingen, verdachtmakingen en vooroordelen. Soms brutaal en openlijk, soms bedekt onder een onsmakelijke saus van schijnheiligheid.

Moeten we dit anti-judaïsme of antisemitisme noemen?

“Het was een vorm van kerkelijk antisemitisme. Bisschop Paredis ging daarin mee. Ik noem hem niet een antisemiet, maar hij kon zijn anti-Joodse gevoelens niet verbergen.

“Daarbij moet je ook bedenken dat mensen maar een beperkt aantal nieuwsbronnen tot hun beschikking hadden. Wij krijgen nu het nieuws onmiddellijk voorgeschoteld via onze telefoon, maar in de negentiende eeuw kreeg je drie keer of misschien maar een keer per week een krant, die nota bene door de bisschop werd uitgegeven en die je ook geacht werd te lezen. De bisschop was de geestelijk leidsman en als die zulke anti-Joodse uitlatingen doet, versterkt dat natuurlijk de sentimenten die er toch al waren.

“Het spanningsveld tussen katholieken en joden is wat ik heb proberen te beschrijven. En Roermond is dan interessant omdat hier de zetel van het bisdom was en de plaatselijke krant eigendom van de bisschop was.” Bovendien schreef hij er regelmatig in.

Zelfs na de oorlog werd er in de Limburgse kranten zo nu en dan nog stevig van leer getrokken tegen Joden. Van de andere kant was er binnen de Nederlandse katholieke kerk na 1900 ook een belangrijke en op den duur overheersende stroming die het voor de Joden opnam. In Limburg behoorden daar bijvoorbeeld bisschop Lemmens en zijn hoofdaalmoezenier dr. Henri Poels toe. De kerk heeft in Nederland en zeker ook in Limburg tijdens de jaren dertig en de oorlogsjaren een belangrijke rol gepeeld bij het verdedigen van de belangen van Joden.

Je bent niet alleen historicus maar ook jurist. In hoeverre is dat van invloed geweest op je werk?

“Tijdens de tweede wereldoorlog is er veel Joods bezit overgegaan in andere handen. Ik ben zelf kandidaat-notaris geweest en ik weet precies wat daar gebeurde, wie welke rol speelde en wie fraudeerde. Daarover ben ik nogal uitgesproken geweest. Het is pijnlijk dat notarissen die daarbij betrokken waren, nooit gestraft zijn. Maar dat geldt ook voor de inspecteurs van belastingen of het gemeentebestuur. Ze wisten er allemaal van en hebben toch hun medewerking verleend. Natuurlijk ben je dan ook als jurist verontwaardigd. Als als jurist hoor je gewoon de mensenrechten te respecteren en de grondwet te volgen zoals iedereen die zou moeten hanteren. Dat is toen allemaal niet gebeurd.”

Het thema van je onderzoek is niet erg vrolijk stemmend. In een interview met de Joodse site Benjamin heb je wel eens gezegd dat je gedrevenheid om zo lang met dit thema bezig te zijn voortkomt uit woede.

“Verontwaardiging en machteloosheid zouden betere woorden zijn geweest. Hoe heeft dit allemaal kunnen gebeuren? Mijn uitgever zei: ‘als je eenmaal aan dat thema begint, laat het je nooit meer los.’ Daarin heeft hij gelijk gekregen. En ook nu is het nog niet af. Er komt steeds nieuwe informatie bovendrijven waar ik dan graag meer van wil weten en ik zoek nog steeds antwoorden. Maar je hoeft je geen zorgen te maken. Daarnaast ben ik ook bezig met historische onderwerpen die niets met Joodse geschiedenis te maken hebben. En dat zijn soms wél vrolijk stemmende thema’s.”


Hein van der Bruggen, Aspecten van Joods leven in Roermond en Midden-Limburg 1275-2018, Hilversum (uitgeverij Verloren) 2021, 373 blz.