Kunsthistorica Elizabeth den Hartog onderzocht kapitelen
Achthonderd jaar geleden, in de herfst van 1220 reisde de Keulse aartsbisschop Engelbert naar Roermond om hier de Munsterkerk te wijden. Veel historici hebben zich het hoofd gebroken over de vraag wat er dat jaar nu eigenlijk werd gewijd. Volgens de oudste berichten over de Munsterabdij was immers slechts twee jaar eerder, in 1218, de grondslag voor het klooster gelegd. En pas in 1219 vroegen graaf Gerard IV van Gelre en zijn moeder Richardis aan het Generaal Kapittel van de cisterciënzerorde toestemming om in Roermond een nonnenklooster te bouwen. Dat in Roermond binnen een paar jaar en vanuit het niets een kerk van deze allure kon worden gebouwd, was onmogelijk. Van de andere kant waren er ook geen concrete aanwijzingen dat er was voortgebouwd op een oudere kerk of kapel, ook al werd het bestaan van zo’n oudere kern door meerdere auteurs verondersteld.
Erik Caris vatte het in 2017 mooi samen in zijn proefschrift over de Munsterabdij: de mogelijkheden die door de verschillende historici werden geopperd waren legio, maar de vaststaande feiten schaars.
Toch lijken er nu voor het eerst wat hardere gegevens naar voren te zijn gekomen, die wijzen op een oudere kerk op dezelfde plaats. In het in 2020 uitgekomen boek over de Munsterkerk schrijft de Leidse kunsthistorica dr. Elizabeth den Hartog dat “ergens na 1190” een begin moet zijn gemaakt met de bouw. Volgend op een periode van stilstand na de verwoesting van Roermond door het leger van Otto IV van Brunswijk (1213), werd er volgens haar verder gebouwd op wat er nog stond, maar werd tevens de oorspronkelijke opzet van de kerk gewijzigd.
Tot die conclusie kwam zij na bestudering van de kapitelen in de kerk, de fraai gebeeldhouwde beëindigingen van de zuilen. Let er bij uw volgende bezoek maar eens op, in de Munsterkerk barst het van deze kapitelen. Den Hartog dateert meerdere van deze sculpturen op grond van stijlanalyses op ouder dan 1220. Aan de hand daarvan dateert ze ook de kerk zelf als ouder dan tot nu toe werd aangenomen.
“Ik denk dat de oudste kern er al vóór 1200 heeft gestaan, mogelijk al omstreeks 1190”, laat ze telefonisch weten. “Die kern is later uitgebreid, er is een hele tijd aan gebouwd en verbouwd. Twee kapitelen die nu nog zichtbaar zijn lijken deel te hebben uitgemaakt van het oudste deel. Die stenen zijn later hergebruikt op de plaats waar ze zich nu nog steeds bevinden en werden daarvoor op maat gekapt. Ik moet erbij zeggen dat het een hypothese is. Er staat geen bordje bij he? Maar ik denk dat ik goede argumenten voor die stelling heb aangevoerd.”
In de Munsterkerk bevinden zich heel veel zuilen met kapitelen. Zijn deze zo duidelijk te dateren?
“Eigenlijk wel. Voor de leek lijken ze op het eerste gezicht allemaal op elkaar maar als je ze goed bestudeert en als je er een oog voor hebt ontwikkeld, zie je wel degelijk verschillen en ook een ontwikkeling. Je kan het misschien vergelijken met mode. Als je iemand in kleding van de jaren 80 ziet, herken je dat meteen. De stijlontwikkeling van de kapitelen was een geleidelijk en subtiel proces, maar wel duidelijk genoeg om de ouderdom vrij nauwkeurig te kunnen vaststellen.
“Daarvoor is het natuurlijk nodig om ook te kijken naar wat er in dezelfde periode in andere kerken op dit gebied gebeurde. En dan zie je in de belangrijke kerken ongeveer gelijktijdig kapitelen met stijlovereenkomsten verschijnen. De Gelderse graven hadden een belangrijk relatienetwerk in het Rijnland en daar zie je diezelfde stijlen ontstaan. Net als met kleding was ook hier sprake van modes.”
Zou het kunnen dat er ouderwetse motieven werden gebruikt? Dat bijvoorbeeld in 1240 kapitelen werden geplaatst die waren gemaakt in de stijl van 1220?
“Dat lijkt me van niet. De graven van Gelre waren hooggeplaatste edelen en de Munsterkerk was hun kerk. In zo’n belangrijk gebouw werden echt geen gedateerde en ouderwetse sculpturen geplaatst, er werd juist geprobeerd om zo modern mogelijk te bouwen.”
Elizabeth den Hartog is een specialist in Romaanse architectuur en kunst met een indrukwekkende reeks publicaties op haar naam. In 1988 promoveerde ze op een studie over twaalfde-eeuwse architectuur en beeldhouwkunst in het bisdom Luik en het hertogdom Brabant, haar recentste boek behandelt het Noord-Nederlandse kerkinterieur voor, tijdens en na de beeldenstorm van 1566. Ze is de eerste die de kapitelen in de Munsterkerk zo nauwgezet onder de loep nam. Bestudering van voorwerpen en bouwfragmenten uit de tijd zelf is voor haar ook een belangrijke methode om tot inzichten te komen.
“Natuurlijk lees ik ook de literatuur, maar historici schrijven elkaar ook vaak voor een gedeelte na. Het liefst baseer ik me daarom op wat ik zelf waarneem. Waar zit wat? Zijn er groepen te onderscheiden? Waar zitten de stilistische verschillen en waar zitten de overeenkomsten?”
U ontdekte ook dat de motieven die werden gebruikt in de oudste kapitelen terugkomen in de tombe waarop de grafbeelden van Gerard IV en Margaretha van Brabant rusten…
“… wat moet betekenen dat ook de tombe ouder is dan 1220. De graaf en de gravin overleden pas jaren later, in 1229 en 1231. Dat betekent dus ook dat de tombe oorspronkelijk niet is ontworpen als een onderdeel van het praalgraf maar in eerste instantie een andere functie moet hebben gehad. Ik denk daarbij aan een hoogaltaar. Pas na het overlijden van de graaf en de gravin is dit omgebouwd tot een onderdeel van het grafmonument.”
Het idee dat het onderste deel van het praalgraf oorspronkelijk een andere functie kan hebben gehad, sluit aan bij de hypothese die de in grafkunst gespecialiseerde Belgische kunsthistoricus Hadrien Kockerols enkele jaren geleden publiceerde in zijn dissertatie over middeleeuwse grafkunst in het ‘oude’ bisdom Luik. Kockerols stelde daarin dat de grafbeelden oorspronkelijk rechtopstaande beelden waren die op enig moment plat werden gelegd. Die redenering én de bevindingen van Elizabeth den Hartog volgend, zou het dan een ‘geïmproviseerde’ tombe zijn die werd samengesteld uit elementen die toen voorhanden waren.
Dat de kerk wel eens ouder kan zijn dat tot nu toe werd aangenomen en dat de tombe waarop de grafbeelden rusten mogelijk ooit als altaar fungeerde, zijn slechts twee van de opvallende conclusies die Den Hartog trok. Een andere is dat het graf aan de oostkant van de tombe, waar in 1876 het gebeente van Hendrik van Montfort werd aangetroffen, oorspronkelijk moet hebben toebehoord aan Richardis van Wittelsbach (ca. 1174-1232), de moeder van graaf Gerard IV en medestichter van het klooster. Een uit Naamse steen gebeeldhouwd hoofdje dat eerder opdook uit de nalatenschap van architect H.L. Huisintveld is volgens haar afkomstig van een niet meer bestaand grafmonument van Richardis dat op die plaats moet hebben gestaan.
Hoe zeker is het dat dit hoofdje uit de Munsterkerk komt?
“Ik kan dit niet bewijzen. Van de andere kant zijn er ook niet zo heel veel alternatieven. Het hoofdje is jarenlang in het bezit geweest van de erven van architect Huisintveld. In de familie ging het verhaal dat het uit de Munsterkerk kwam. Het is een relatief klein hoofdje, zoals je ze soms ook wel ziet op doopvonten. Maar in de Munsterabdij, immers een nonnenklooster, stond geen doopvont. Blijft over dat het een deel van een grafmonument moet zijn geweest.”
Dat grafmonument voor Richardis moet zich dan hebben bevonden ten oosten van het praalgraf van Gerard IV en Margaretha van Brabant. Toen bij de restauratie van de kerk door Pierre Cuypers in 1876 een groot gedeelte van de vloer werd opengebroken, werd hier een groeve aangetroffen die bijna helemaal met puin was volgestort. In eerste instantie werd verondersteld dat het een voorportaal was van de grafkelders van het grafelijke echtpaar, die zich recht onder het praalgraf bevinden. Bij het wegruimen van het puin werden echter de beenderen van een volwassen man aangetroffen, waaronder een schedel die aan de achterkant een vijfhoekige opening toonde.
Door het gat in de schedel kwam vast te staan dat dit de beenderen waren van Hendrik van Gelre, de zoon van graaf Gerard IV en Margaretha van Brabant en bouwheer van het kasteel in Montfort. Hendrik was van 1247-1274 bisschop van Luik maar werd in 1274 afgezet, in 1277 vogelvrij verklaard en kwam in 1285 aan zijn einde toen hem de schedel werd ingeslagen. Vandaar het vijfhoekige gat in de schedel in de Munsterkerk.
De vondst correspondeerde met wat Willem van Berchen erover schreef in zijn Gelderse kroniek uit 1473. Volgens Van Berchen werd Hendrik eerst in het bos van Montfort begraven en werd hij nadat de banvloek over hem was opgeheven aan de voeten van zijn ouders (‘ad pedes parentum suorum’) in de Munsterabdij herbegraven. In welk jaar dat gebeurde is echter onbekend.
Elizabeth den Hartog acht het uitgesloten dat de oostelijke grafkelder oorspronkelijk voor Hendrik was bestemd.
“Het gaat hier om de meest eervolle plaats van de kerk, dichter bij het koor dan ieder ander graf en derhalve nog eervoller dan de plaats waar graaf en de gravin begraven zijn. Dat Hendrik niet van onbesproken gedrag was, is eigenlijk niet zo belangrijk. Het gaat er vooral om dat hij helemaal niets te maken had met de stichting van de Munsterkerk. Het is onlogisch om hem een eervollere plaats te geven dan de stichters. Er is maar één persoon die voor deze plaats in aanmerking kwam en dat was Richardis.”
Den Hartog veronderstelt dat het oostelijke graf het laatst werd gebouwd. Ze wijst erop dat Richardis in 1232 als laatste van de drie stichters overleed, na de graaf (1229) en de gravin (1231). Richardis overleed in het Italiaanse Anagni, waar ze mogelijk verbleef in verband met een bezoek aan paus Gregorius IX. Onbekend is wanneer ze naar Roermond werd teruggebracht, maar pas bij die gelegenheid zou het oostelijke graf zijn gebouwd. Mogelijk is er een verband met een oorkonde uit 1234 waarin de Paus toestemming gaf om de drie stichters van de kerk (Gerard, Margaretha en Richardis) in de kerk te begraven.
Het graf van Richardis zou zijn voorzien van een afbeelding van de overledene, waarvan het gebeeldhouwde hoofdje nu is opgedoken. Het toont een vrouwengelaat met een middeleeuws hoofddeksel, een zogenaamde barbette fillet. Als het inderdaad deel uitmaakte van een grafmonument voor Richardis, dan is de eerste abdis niet afgebeeld als een geestelijke vrouw maar als een leek.
“Zo’n graf stel ik me niet voor als een hoog praalgraf,” zegt Elizabeth den Hartog. “Eerder een monument dat net een beetje boven de vloer uitstak.”
Waarom heeft men dit grafmonument met de grond gelijkgemaakt?
“Ik denk dat dit nodig was nadat werd besloten om het praalgraf voor graaf Gerard en Margaretha van Brabant te bouwen. Anders zou daar geen plaats meer voor zijn. Toen is besloten om het graf van Richardis te verplaatsen.
“De reden om het praalgraf voor Gerard en Margaretha te bouwen moet volgens mij in Graefenthal worden gezocht. In die plaats besloot Otto II, de oudste zoon en opvolger van graaf Gerard, een nieuw klooster te bouwen en daar liet hij zich begraven. Daarmee veranderde opeens het perspectief voor de Munsterabdij want de bouw van Graefenthal betekende óók dat de financiële steun voor het Roermondse klooster minder werd. Graefenthal was dan wel een zusterklooster dat ook behoorde tot de cisterciënzer-orde en waar eveneens leden van de gravenfamilie werden begraven, maar het was ook een concurrent. Mogelijk werd het praalgraf gebouwd om nog eens het belang van Roermond te onderstrepen of om het prestige van de Munsterkerk te vergroten.”
De beelden die nu op de tombe liggen, zijn volgens de meeste experts vergaand gerestaureerd, met de name de bovenste helft. Het hoofd van de gravin maakt geen dertiende-eeuwse indruk. Is het niet ook mogelijk dat het nu opgedoken hoofdje afkomstig is van het oorspronkelijke beeld?
“Er zijn allerlei aanwijzingen dat er met het graf is geknoeid, maar de grafbeelden zelf heb ik niet bestudeerd en daar kan ik ook niets over zeggen. Maar het lijkt me onwaarschijnlijk dat het hoofdje dat nu is ontdekt, oorspronkelijk deel uitmaakte van het bekende grafmonument. Daarvoor is het ook te klein, de verhoudingen kloppen niet.”