Roermond is een stad aan de Roer en aan de Maas maar zijn oudste en wellicht beroemdste monument, de Munsterkerk, wordt algemeen beschouwd als een typisch voorbeeld van laat-Romaanse Rijnlandse bouwkunst. In de kunsthistorische literatuur over het Maasland wordt ze soms niet eens genoemd, ze is immers ‘Rijnlandse import’.
Ook om andere redenen is de kerk uiteenlopend gewaardeerd. Is het nou een romaanse kerk? Of een vroeg gotische? En wat is er niet allemaal veranderd sinds de ingrijpende verbouwingen door P.J.H. Cuypers in de negentiende eeuw? In de jaren 80 zette Bernadette van Hubar een aantal van die uiteenlopende standpunten eens achter elkaar en verzuchtte: “Na een dermate verwarrende veelvoud aan kwalificaties zou men haast denken, met een gespleten persoonlijkheid van doen te hebben in plaats van met een bouwwerk aus einem Guss.”
Hoe dan ook: het was een kerk met Rijnlandse vormen. In zijn bijdrage in de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, noemde J.J. Terwen haar het “grandioze hoogtepunt van de gehele Rijnlandse groep in het Maasgebied.” Om het Rijnlandse karakter van de kerk te onderstrepen, wordt vooral gewezen op de klaverbladvorm van het koor, en op de zogenoemde dwerggalerij in koor en transeptarmen. Dat zijn typische elementen die niet of nauwelijks voorkomen in de laatromaanse Maaslandse kerken, maar wél in kerken die in deze tijd aan de Nederrijn werden gebouwd.
Maar waar hebben we het precies over? De dwerggalerij van de Munsterkerk is een hoog gelegen, smalle en overdekte loopgang aan de buitenzijde van de kerk. Boven de borstwering worden romaanse boogjes in een vast ritme gedragen door kolommetjes en muurwerk. In het koor is het ritme: twee boogjes – muur – twee boogjes enz. Dit patroon wordt zeven keer herhaald. Onder de dwerggalerij bevindt zich een zogenaamde cassettenfries, en daaronder de zeven grote ramen van het koor, die het ritme van de dwerggalerij volgen. Daarvan is het middelste raam zodanig veel hoger dan de andere dat het de cassettenfries doorsnijdt. Dit ritme van de dwerggalerij wordt voortgezet in de oosttorens, een situatie die Cuypers tijdens zijn restauratie ongewijzigd liet. In de transeptarmen is het ritme anders: drie boogjes – muur – drie boogjes.
Vanaf ongeveer 1150 worden deze dwerggalerijen een populair element in de romaanse kerken in het Nederrijngebied. Als het vroegste voorbeeld van een kerk waarbij een apsis met dwerggalerij wordt geflankeerd door twee torens, wordt meestal gewezen naar de Munsterkerk in Bonn (1153). Andere vroege voorbeelden zijn de St.-Gereon in Keulen (voor 1156), de kloosterkerk van Maria Laach (1156) en St.-Castor in Koblenz (voor 1158).
De kerk van Schwarzrheindorf (gemeente Bonn, ingewijd in 1151) wordt beschouwd als de oudste geheel Romaanse kerk in het Rijnland. Zij heeft wél een dwerggalerij, maar geen torens in de oostpartij. In de dom van Trier is de dwerggalerij gebouwd in het westwerk, dat dateert uit de elfde eeuw.
Allemaal twaalfde-eeuwse kerken in het Rijnland. Toch wil dat niet zeggen dat dwerggalerijen een Rijnlands bedenksel zijn en ook niet dat ze uit de twaalfde eeuw stammen. Die oorsprong zou Lombardisch zijn. Ten noorden van de Alpen zijn ze voor het eerst toegepast in de dom van Spiers (Speyer). Die kerk dateert in aanzet uit de 11de eeuw, en heeft al een klaverbladkoor en dwerggalerij.
Dat bouwkundige onderdelen van de kathedraal in Spiers hier zo beeldbepalend werden, heeft vooral te maken met het geweldige prestige dat deze kerk genoot binnen het Duitse rijk. Hier lagen immers de Saksisch-Salische keizers begraven, die in een aantal opzichten kunnen gelden als de opvolgers van de meest bewonderde van alle middeleeuwse vorsten, Karel de Grote.
Voor zo’n grafkerk werd niet op een cent gekeken: zij moest immers het belang weerspiegelen van degenen die er begraven lagen. In Speyer werden daarom een aantal bouwkundige vernieuwingen toegepast. Niet alleen het klaverbladkoor en de dwerggalerijen trokken de aandacht, daarnaast was ze ook een van de eerste grote kerkgebouwen met een (peperdure) stenen overwelving.
Prestigieuze gebouwen als de dom van Spiers of de Paltskapel in Aken (grafkerk van Karel de Grote en de eerste koepelkerk boven de Alpen) vonden in de middeleeuwen gretig ‘navolging’. Delen van de kerk of bepaalde kenmerken ervan, werden als het ware gekopieerd.
Zo is de octogonale vieringstoren met koepel (overigens in de huidige vorm pas daterend van na 1665) van de Munsterkerk wel beschouwd als een verwijzing naar de koepel van de Akense Paltskapel, die weer verwees naar de San Vitale in Ravenna, en indirect naar de H.-Grafkerk in Jeruzalem.
Mogelijk was dat niet alleen christelijke symboliek, maar probeerden de opdrachtgevers (in Roermond dus graaf Gerard IV van Gelre) zich zo ook te spiegelen aan de machtige bouwheren van Spiers of Aken: wat Karel de Grote was voor zijn rijk, dat was de in de Munsterkerk begraven Gelderse graaf Gerard IV voor zijn graafschap.
De Munsterkerk staat te boek als een typisch product van Rijnlandse architectuur maar klaverbladvorm en dwerggalerijen zijn dus geen oorspronkelijk Rijnlandse elementen. Volgens kunsthistorica Elisabeth den Hartog zijn ze zelfs vanuit Spiers via het Maasland in het Rijngebied terecht gekomen.
Daarbij gaat het eigenlijk om de vraag welke kerk met oostpartij met torens en dwerggalerij het oudst is.
Volgens Den Hartog is dat geen van de bovengenoemde kerken in het Rijnland, maar de Sint-Servaaskerk in Maastricht. De uit de 11de eeuw daterende oostpartij van de Sint-Servaas, oorspronkelijk zonder torens en zonder dwerggalerij, werd in de twaalfde eeuw vervangen door nieuwbouw (tevens de huidige situatie) mét torens en dwerggalerijen. Volgens de traditionele geschiedschrijving zou de bouwheer van Maastricht zich daarbij hebben laten inspireren door de iets oudere Munsterkerk in Bonn, maar Den Hartog vermoedt dat het precies andersom is. Zij wees erop dat in de oudste kerken het ‘verticale element’ in het koor veel prominenter aanwezig was dan bij de later gebouwde kerken.
De Sint-Servaas heeft een veel verticalere opzet dan de kerk in Bonn, wat de veronderstelling voedt dat de oostpartij van ‘Maastricht’ ouder is dan die van Bonn. Niet Bonn, maar Maastricht zou dan de stad in de streek van Maas- en Nederrijn zijn geweest, waar deze vorm van oostbouw met dwerggalerijen het vroegst opdook. Vanuit Maastricht zou dit beeld zich dan hebben verspreid naar Bonn en de andere bovengenoemde Rijnlandse kerken uit de twaalfde eeuw. Later verrezen soortgelijke oostpartijen ook in Neuss (1209) en de Roermondse Munsterkerk (1220).
Waartoe diende de dwerggalerij eigenlijk? Was het alleen een bouwkundige verfraaiing?
De dwerggalerij van de St.-Servaas in Maastricht had een functie die direct te maken had met de kerk als bewaarder van kostbare relieken. Vanaf de galerij, die zich aan de kant van het Vrijthof bevindt, werden deze relieken op bepaalde dagen getoond.
Ook de Munsterkerk had omstreeks 1225 reliekschatten en trok pelgrims. Of deze vanaf de dwerggalerij aan de gelovigen werden getoond is niet zeker. Een verschil met de Sint-Servaas is in elk geval dat de dwerggalerij daar lag aan het het Vrijthof, waar de pelgrims samenstroomden.
Aangehaalde literatuur:
- J.J. Terwen, De bouwkunst van het Noorden 1000-1500, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden dl. 3, Bussum 1982, blz. 308.
- B. van Hellenberg Hubar, Van monument in de marge tot symbolische architectuur. De Munsterkerk te Roermond als toetssteen der stijlkritiek, in: Bulletin KNOB 1988-1, blz. 9-20.
- E. den Hartog, Romanesque Architecture and Sculpture in the Meuse Valley, Leeuwarden 1992, 56-64.
- G. Venner, Roermond als bedevaartsoord omstreeks 1225, in: De Maasgouw 103 (1984) kol. 179-182.