Vanaf de Beeselseweg bij Swalmen kan je hoeve De Baxhof in de verte al zien liggen. Een complex van meerdere gebouwen, allemaal eeuwenoud, met in de verre omtrek geen spoor van moderne bebouwing. Rondom de hoeve bevinden zich een kleine boomgaard met notenbomen, restanten van de gracht die waarschijnlijk in de late Middeleeuwen werd aangelegd, en verder vooral vers omgeploegd land. Van een afstandje zal het er tweehonderd jaar geleden niet veel anders hebben uitgezien en staand op de fraaie, met Maaskeien en natuursteen beklinkerde binnenplaats lijkt de tijd er bevroren te zijn.
Dat de Baxhof meer is dan ‘gewoon’ een oude boerderij was al bekend door artikelen van met name Loe Giesen en Giel Geraedts van Heemkundevereniging Maas en Swalmdal. Geraedts wist in een artikel uit 1983 te melden dat de hoeve al werd genoemd in een akte uit 1461 en daarna generaties lang eigendom was van de regionale adel. Giesen slaagde er vervolgens in de bewonersgeschiedenis nog wat verder terug te traceren en kwam uiteindelijk uit bij een zekere Eva van der Maesen, dochter van Petrus de Mosa, die in augustus 1374 haar testament liet opmaken en die hoogstwaarschijnlijk woonachtig was op de Baxhof.
Bouwhistoricus Coen Eggen, die een standaardwerk schreef over Limburgse vakwerkbouw en geldt als een specialist op het gebied van houten bouwconstructies, heeft daar in 2016 weer nieuwe gegevens aan toe weten te voegen. Eggen ontdekte dat de hoeve een grote representatieve ruimte bevatte die volgens hem moet zijn aangelegd in de vijftiende eeuw. Met andere woorden: nadat eerder onderzoek er al opleverde dat de Baxhof ooit werd bewoond door de regionale elite, blijkt nu dat van van dat oude woonhuis een bijzonder gedeelte nog bijna geheel intact is gebleven.
Der hoff op gen hoeve
In de akte uit 1461 waarin de hoeve voor het eerst verschijnt, is sprake van “der hoff op gen hoeve gelegen onder Swalmen”, een omschrijving waarin volgens Eggen al besloten ligt dat de Baxhof meer was dan alleen een boerderij. Hoff en hoeve worden hier immers afzonderlijk genoemd, wat volgens hem kan wijzen op twee functies: de hoeve als landbouwbedrijf en de hoff als woning.
Al in de vijftiende eeuw lijkt die woning de allure te hebben gehad van een sterkte, een weerbaar huis. Verschillende zaken wijzen daar op. Op de eerste plaats de gracht, waarvan nu nog slechts een klein gedeelte over is maar die nog in de twintigste eeuw het gehele gebouwencomplex omringde. Op de oudste betrouwbare kaart van het gebied, in 1774 getekend door landmeter Smabers, is de omgrachting al duidelijk zichtbaar maar dat hij er al veel eerder was blijkt uit een pachtcontract uit 1709, waarin wordt geschreven dat er twee ‘optreckende bruggen’ (ophaalbruggen) overheen lagen.
Het weerbare karakter van het complex blijkt ook uit het arkeltorentje dat in het oudste gedeelte van de boerderij nog aanwezig is, en dat aan de andere kant van het gebouw een pendant gehad moet hebben, die nu echter verdwenen is. Vanuit deze torentjes, die oorspronkelijk misschien met een spits werden bekroond, kon de wijde omgeving in de gaten worden houden.
Op de gracht en op het arkeltorentje werd door eerdere schrijvers al geattendeerd, de betekenis die Eggen toeschrijft aan de grote zolder is nieuw maar past helemaal bij wat destijds een huis op stand was. Het betreft een ruimte van meer dan zeven meter hoog, twintig meter lang en meer dan zes meter breed en wordt door Eggen wordt omschreven als “een piekfijn ridderzaaltje”. Het is een ruimte die zaken als het arkeltorentje en de omgrachting complementeert, en die eens te meer bevestigt dat de Baxhof in het verleden een status had die ver uitging boven die van een gewone boerderij. Ooit deed deze ridderzaal volgens Eggen dienst om in te feesten en gasten te ontvangen, maar ook als vergaderruimte en plaats waar belastingen werden geïnd.
De ruimte is niet alleen nog bijzonder gaaf maar ook zeldzaam. Uit het bouwhistorische rapport: “De hele zaal is, ondanks kleine verminkingen (…) van een ongekende zeldzaamheid: de kleine landadel leefde hier op haar manier in welstand.”
Relatie met Maastricht
Voor de datering van de ridderzaal ging Eggen, die honderden bouwkundige onderzoeken uitvoerde, te rade in zijn eigen archief. Hij ontdekte dat de kapconstructie van de Baxhof bijna identiek is aan die van de (vermoedelijke) ziekenzaal van het Beggaardenklooster in Maastricht. En van die laatste bestaat een bouwrekening uit 1480. Eggen concludeerde daaruit dat de ridderzaal van de Baxhof ongeveer net zo oud moet zijn.
Er zijn nog meer overeenkomsten tussen de kap in Maastricht en die in Swalmen. Ook de zogenoemde sleutelstukken, die werden gebruikt om de draagbalken te ondersteunen op plaatsen waar deze in de muur werden geplaatst, lijken aan elkaar verwant. Niet alleen hebben ze een vergelijkbare vorm, ook lijken ze beide te zijn gemaakt met eikenhout uit Wallonië. “[Het is] dan ook goed denkbaar dat de constructie gemaakt is door een timmerman uit Maastricht of omstreken,” schrijft Eggen in zijn rapport. “Mogelijk had de adellijke bezitter van de toenmalige Baxhof bestuurlijke of familiaire relaties in Maastricht.”
De wijze waarop de kap geconstrueerd is, wijst er daarnaast ook op dat aan de buitenkant ooit een weergang was aangebracht.
Net als veel andere oude boerderijen bestaat de Baxhof uit meerdere gebouwen. Tot in de jaren 90 was er sprake van een woonhuis met daarbij aangebouwde stallen en een grote tiendschuur. Na het overlijden van Chrit Poels (1993), de laatste die op ‘den hoof’, zoals de boerderij werd genoemd, een agrarisch bedrijf had, werden de bijgebouwen opgeknapt en geschikt gemaakt voor bewoning. De hoeve is tegenwoordig verdeeld in meerdere woningen, die worden bewoond door de families Poels en Obers. De laatste toverde de voormalige tiendschuur om tot het gastenverblijf La Grange.
Lange tijd werd door de familie Poels en de meeste heemkundigen verondersteld dat het hoge witgesausde gebouw dat door zijn fraaie muurankers de allure heeft van een herenhuis, het oudste gedeelte van het complex was. Door oude kadasterkaarten naast elkaar te leggen kon Eggen echter aantonen dat dit hoge gebouw een uitbreiding uit de achttiende eeuw is. Honderden jaren jonger dus dan de oudste kern die veel bescheidener oogt, minder hoog is, en in het verlengde ligt van de voormalige koeienstallen. Juist de zolder van dit ogenschijnlijk minder aansprekende gedeelte is nu dus aangeduid als een ridderzaal.
Dat een dergelijke representatieve ruimte niet op de begane grond lag maar op de eerste verdieping, was gebruikelijk. “De begane grond was dan voor de afhandeling van dagelijkse besognes, en opslag van daarvoor noodzakelijke attributen.”
Heeft in het verleden dan niemand oog gehad voor de geweldige balkenconstructie van deze zolder? “Ja en nee” zegt Desirée Obers-Poels, die op de Baxhoeve opgroeide. “Natuurlijk wist iedereen ervan. Maar het was de zolder, het was er donker, je moet een smalle trap omhoog. Vroeger werd er de was opgehangen, en voor iets anders hoefde je daar nooit te zijn.”
Van Baexen
Wanneer de Baxhof precies werd gebouwd is onbekend. Over het algemeen werden weerbare huizen als dit gebouwd vanaf de dertiende eeuw, in een periode dat het centrale rijksgezag steeds verder afbrokkelde en kleine adellijke geslachten hun verdediging zelf ter hand namen, of juist vanuit een versterkt huis hun macht aan de omgeving probeerden op te leggen.
Veel meer is over de oorsprong en stichting voorlopig niet te zeggen, ook het onderzoek van Eggen werpt daar geen licht op. Wél is bekend welke familie de hoeve zijn naam gaf: het adellijke geslacht Van Baexen.
Dat was een familie die in de regio groot aanzien had, Willem van Baexen die de Baxhof in de jaren 1560 kocht, was een van de grote heren van de streek. Eerder had hij door huwelijk al het riddermatige huis Körrenzig (bij Linnich) verworven en later zouden de Van Baexens ook in het bezit komen van kasteel Nieuwenbroeck in Beesel. Hoe groot de status van Willem van Baexen was, blijkt uit het gegeven dat hij één van de slechts negen edelen was die in 1576 voorkwamen op de lijst van riddermatigen in het Gelderse ambt Montfort.
Via overerving en aankoop kwam de hoeve in de achttiende eeuw in eigendom van de Baron d’Overschie de Neerijschen. In 1883 vestigde zich de uit Oostrum afkomstige familie Poels, tot dan vooral actief in de internationale schapenhandel, zich er als pachtboeren. In 1920 kocht Jean Poels de boerderij met 65 ha. grond voor de som van 115.000 gulden. Delen van het complex worden anno 2018 nog steeds bewoond door de familie Poels.