Tag: wolvenplaag Roermond

De wolvenplaag rond Roermond (1810-1811)

Nu in Nederland af en toe wolven worden gesignaleerd en hier en daar schapen zijn doodgebeten, laait ook de discussie over het gevaar van de wolf weer op. De wolf zelf wordt natuurlijk niets gevraagd, maar we hebben nu in Nederland voor- en tegenstanders van diens comeback.
Waar de voorstanders de terugkeer van de wolf een succes noemen van het natuurbeleid, wijzen anderen op het gevaar dat hij vormt voor vee, huisdieren en mens. Voorstanders (wolvenvrienden) wijzen er dan op dat de meeste schapen nog altijd door loslopende honden worden doodgebeten, en benadrukken dat de wolf eigenlijk een schuw dier is dat je gemakkelijk kan wegjagen: “Kssssjjt! Dat is alles wat je hoeft te doen,” zei wolvenexpert Elli Radinger in juli 2018 in een interview met de Volkskrant.
Zo gemakkelijk is dat blijkbaar, en bovendien zijn mensen volgens Radinger nooit het doel van wolven om de eenvoudige reden dat ze niet weten dat mensen voedsel kunnen zijn. “Eeuwenlang hebben ze van hun ouders geleerd wat je veilig kunt eten. Hert, of wild zwijn, prooidieren. En mensen zitten daar niet bij.” Wolven weten bovendien maar al te goed dat ze beter niet in de buurt van mensen kunnen komen, want de kans is immers groot dat ze het er dan niet levend van af brengen.
Maar of de wolf echt zo schuw is? Een van de critici is schrijver Ton van Reen. ‘(Wolvenvrienden) krijgen vrij baan voor het sprookje dat de wolf een ongevaarlijk dier is, en noemen de angst van de mensen voor de wolf het Roodkapje-syndroom,’ schreef hij in 2013. Maar ‘Roodkapje was terecht bang voor boze wolven.’ Met andere woorden: de wolf is wel degelijk gevaarlijk voor de mens. Van Reen en anderen wezen op de problemen met wolven die zich in 1810-1811 voordeden in de streek rondom Roermond, toen niet minder dan elf kinderen door wolven werden doodgebeten. Hoe kan je dan beweren dat de wolf niet gevaarlijk is voor mensen?

De discussie is niet nieuw en speelt al sinds het eind van de jaren zeventig. Er was toen nog helemaal geen sprake van wolven in Nederland maar er werden wel plannen ontwikkeld om het dier te herintroduceren op de Veluwe.
Terwijl die discussie nog werd gevoerd, verschenen in 1981 en 1983 in De Maasgouw, het kwartaalblad van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, twee mooie artikelen van G. Geraedts waarin deze beschreef wat zich in 1810-1811 in het arrondissement Roermond afspeelde met betrekking tot wolven. Nadat de eerste kinderen waren doodgebeten, werden jachtpartijen georganiseerd om de wolf of wolven te doden, die echter niet tot succes leidden waarna de streek danig in beroering raakte. Geraedts baseerde zich onder andere op vrij gedetailleerde verslagen en processen-verbaal van ooggetuigen of andere direct betrokkenen en was nogal uitgesproken over de vraag of de wolf wel of niet gevaarlijk was. In de jaren 1810-1811, schreef hij, heeft de “zogenaamd vreesachtige en voor de mens ongevaarlijke canis lupus (…) er alles aan gedaan om zijn imago van het brave beest grondig te bederven.” En hij concludeert: “De trieste balans opmakend komen we tot een totaal van 11 doden en 3 of 4 gewonden, en dat binnen een tijd van één jaar. Is de angst voor wolven terecht? Het lijkt overbodig deze vraag nog te stellen.”

Prent in Le Petit Journal van 25-1-1914. Bron: Wikipedia.

De gebeurtenissen in 1810-1811

Wat gebeurde er dan in die jaren? Het eerste slachtoffer van “het bloeddorstige monster” (Geraedts) viel op de avond van 31 juli 1810 in Bussereind, een gehucht bij Beesel. Daar was toen de 26-jarige Petronella Peeters samen met Joanna Engels op het land aan het werk. Petronella had haar driejarige zoontje Jan meegenomen die op een gegeven moment begon te huilen. De twee vrouwen waren bezig met het bijeenbinden van rogge en stonden blijkbaar met de rug naar het kind toe. In ieder geval werd er niet direct aandacht aan geschonken. “Wees maar stil, we zullen spoedig klaar zijn en dan gaan we naar huis,” zou Petronella hebben gezegd, schijnbaar zonder op of om te kijken. Toen ze even later wél opkeek, was het jongetje weg en zag ze verderop een wolf weglopen. De volgende dag werden alleen nog maar enkele lichaamsdelen van het kind gevonden: de linker onderarm, het linker voetje, het rechter been, enkele ribben alsmede wat bebloede kledingstukken. De ‘maire’ (burgemeester) van Beesel vermeldde in zijn verslag dat deze resten in de voorschoot van de moeder werden gelegd, en dat die ze mee naar huis nam.

Een dag later was het opnieuw raak, dit keer in Brüggen, waar de driejarige Harrie Peeters door een wolf werd gegrepen. Meer dan een zakdoek werd van hem niet meer teruggevonden. Twee dodelijke slachtoffers in twee dagen tijd was ook in die tijd een alarmerend gegeven en de bestuurders van de gemeentes in de streek ondernamen direct actie. Twee wolfsjachten waaraan mannen uit de hele streek deelnamen, hadden echter geen enkel resultaat: wolven werden niet gezien, laat staan dat er een kon worden gedood, terwijl ondertussen op andere plaatsen wel mannen en vrouwen door wolven zouden zijn aangevallen.

Machteloosheid

Het beeld dat oprijst uit de verslagen is er een van machteloosheid. Dat bleek ook nadat op 13 augustus opnieuw een slachtoffer viel, dit keer een jongetje van acht uit Silberbeek bij Niederkrüchten, en er opnieuw een grootscheepse wolvenjacht werd gehouden die dit keer het hele gebied ten oosten van de Maas tussen Venlo en Roermond besloeg. Het was de bedoeling om de wolven in een tangvormige beweging op te drijven, zodat ze uiteindelijk geen kant meer op zouden kunnen. Bij die enorme operatie, die plaatsvond op 20 augustus, werden liefst 3260 drijvers, 365 jagers te voet en 72 jagers te paard ingezet, maar het leverde geen enkel resultaat op. Integendeel: op 23 augustus werd in Kessel-Eik, aan de andere kant van de Maas, een jongetje door een wolf aangevallen en vier dagen later in Beringen een meisje. Het jongetje overleefde de aanval, van het meisje werd enkele dagen later slechts het hoofd teruggevonden.

Op 15 september werd opnieuw een grote wolvenjacht gehouden, met de bedoeling de wolven in de richting van de Maas te drijven waar dan een legertje jagers klaarstond om de dieren onder vuur te nemen. De operatie was er een van een ongekende schaal, er namen nog meer jagers aan deel dan bij de eerdere expedities, maar het resultaat was hetzelfde: er werd geen wolf afgeschoten. Sterker: terwijl de wolfsjacht plaatsvond, werd in Rödgen (bij Arsbeck) opnieuw een kind gedood, twee mijl achter de linie waar de drijvers actief waren.

Ook de wolfsjachten die daarna nog werden gehouden hadden geen enkel resultaat, terwijl er wel opnieuw doden vielen: in Mülbracht (25 september), Helden (5 oktober), Merbeck (31 oktober) en Posterholt (8 november). Het slachtoffertje in Posterholt was de negenjarige Lambert Seegers, die samen met zijn broer hout aan het sprokkelen was in het Wandelbroek. Inwoners van Posterholt joegen de wolf op tot hij bij Paarlo de Roer overstak en richting Melick wist te ontkomen.

De rust leek daarna even terug te keren. Lambert Seegers was het laatste slachtoffer in het jaar 1810, en in de maanden daarna werden geen aanvallen door wolven vermeld. Daarentegen werden er buiten het arrondissement Roermond wel enkele wolven gedood, waaronder een buitengewoon groot exemplaar in Krefeld waarvan werd verondersteld dat dit het dier was dat rond Roermond zoveel onheil had gebracht.

De hoop dat daarmee een einde was gekomen aan de aanvallen door wolven bleek echter vergeefs. Vanaf mei 1811 vielen er opnieuw slachtoffers en net als een jaar eerder viel de eerste dode in Beesel, dit keer bij Waterloo – niet eens zo ver van Bussering. In de dagen daarop vielen wolven (of was het telkens dezelfde?) kinderen aan bij Brüggen, opnieuw in Beesel en mogelijk ook in Elmpt.

Wolf in Oost-Europa. Foto: Fotolia.

Eindelijk succes

Begin juni 1811 was er eindelijk een succes te melden toen de Swalmense boer Hendrik Wynandts erin slaagde om een wolvin dood te schieten. In Roermond schijnt de bevolking de volgende dag in groten getale te zijn toegestroomd om het dier te bekijken, toen hij ermee naar de stad kwam om het te tonen aan de prefect en de uitgeloofde beloning op te eisen. Iets meer dan een week later schoot dezelfde Wynandts opnieuw een wolf dood maar toch viel er op 26 juli 1811 nog één slachtoffer te betreuren, de vier-jarige Servaas Pluym in Kessel. Daarmee kwam een einde aan de wolvenplaag die in 1810-1811 de bevolking van de streek rondom Roermond in beroering had gebracht. In 1835 zou de laatste wolf in deze streek zijn neergeschoten in de buurt van Dülken.

Maar wat is nu het belang van deze gebeurtenissen in het licht van de huidige discussie over de wolf: is hij gevaarlijk voor de mens of niet? We hebben al gezien dat het voor Geraedts, die deze treurige geschiedenis als eerste beschreef, wel duidelijk was dat de wolf een gevaarlijk ondier is.
Toch lijkt een nuancering op zijn plaats. Enkele jaren na het verschijnen van Geraedts’ artikelen werden de gebeurtenissen van 1810-1811 opnieuw aan de orde gebracht door de Nederlands-Amerikaanse psycholoog, filosoof en historicus prof. dr. Arthur Schrijnemakers, die er drie stukken over publiceerde in de jaarboeken van de Heemkundevereniging Roerstreek, en later (1999) samen met Frans Geerlings ook in het Jaarboek van heemkundevereniging Maas- en Swalmdal. In het eerste artikel beschreef Schrijnemakers de voorvallen die ook al door Geraedts uit de archieven waren opgedolven, maar in een volgend stuk zocht hij naar een verklaring voor het optreden van de wolf. Het doden van kinderen door wolven was immers uitzonderlijk en volgens experts ook volstrekt a-typisch.

Het viel Schrijnemakers op dat regelmatig gesproken werd van een buitengewoon grote wolf: ‘un enorme loup mâle’ (een enorme mannelijke wolf), ‘un loup monstrueux’ (een monsterachtige wolf), maar ook dat boeren vertelden dat de wolf die zij hadden gezien eruitzag als een grote hond, mager en met een lange snorrebaard.

Wolf of hond?

Waren het allemaal wel ‘echte’ wolven geweest die de kinderen hadden gedood, of waren het hybrides, kruisingen tussen een wolf en een hond? Schrijnemakers neigde naar het laatste: “Uit nauwkeurige observaties is immers gebleken dat dergelijke bastaarden doorgaans niet alleen groter maar ook opvallend agressiever dan hun ouders zijn.”

Daar staat tegenover dat de sporen die in 1810 en 1811 werden bestudeerd wel degelijk wezen op een wolf, die immers zijn achterpoten precies plaatst waar hij eerder zijn voorpoten heeft geplaatst. Maar ook met deze wolvensporen was iets merkwaardigs aan de hand, merkte al in 1810 het hoofd van de wolvenbestrijdingsdienst op: zo stonden de tenen verder uiteen en waren de uitwerpselen harder dan normaal. Daarnaast leken de bijtwonden die waren toegebracht te wijzen op een versleten gebit.

Indachtig de beschrijving die de boeren van de wolf hadden gegeven (lange snorrebaard, ingevallen buik) kwam Schrijnemakers tot de voorzichtige conclusie dat het hier wel eens een oude solitair levende wolf kan zijn geweest, die niet meer mee kon met zijn roedel. Juist voor zo’n ouder dier zou een kind een veel gemakkelijker prooi zijn dan een dier. Zo liet in één geval de wolf een geit ongemoeid, en richtte zijn aanval op een kind.

Volgens wolvenexpert Elli Radinger (in de Volkskrant) waren de wolven die mensen hebben aangevallen meestal hondsdol. Dat kan ook het geval zijn geweest bij de wolven die in 1810-1811 rond Roermond slachtoffers maakten, maar niet in alle gevallen. Enkele kinderen overleefden namelijk de aanval en genazen gewoon van de bijtwonden zonder dat er sprake was van (doorgaans dodelijke) hondsdolheid.

Interessant zijn in dit kader trouwens ook de recente ervaringen in de Franse Béarn, in het westen van de Pyreneeën. Daar werden vanaf eind april tientallen schapen doodgebeten, was de wolf onmiddellijk verdachte nummer één en werden ook daar vervolgens wolvenjachten gehouden door boeren en schapenhouders. Er werd echter ook dna-onderzoek gedaan waaruit bleek dat het roofdier dat de schapen doodbeet een kruising was: 60% wolfshond, 40% Russische wolf.


Verder lezen: 

Geraedts, G. Is angst voor wolven terecht?, in: De Maasgouw 100 (1981) kol. 193-204. Dezelfde: De bestrijding van wolven in het departement van de Nedermaas, in: De Maasgouw 102 (1983) kol. 113-128.

Schrijnemakers, A., Wolvenplaag Midden-Limburg in de Franse tijd, in: Roerstreek 20 (1988) 126-142. Dezelfde: Merkwaardige aspecten van de wolvenplaag (1810-1811) en haar bestrijding, in: Roerstreek 21 (1989) 106-117. Dezelfde: De eeuwenlange verdelgingsoorlog tegen de wolf, in: Roerstreek 22 (1990) 59-75.

Geerlings, F. en A. Schrijnemakers, Wolvenplaag in het Maas- en Swalmdal in de Franse tijd (1794-1814), in: Jaarboek Maas- en Swalmdal 19 (1999) 108-145.

Keulemans, M., De wolf in ons, in: De Volkskrant 3-7-2018 (artikel over wolvenexpert Elli Radinger)

Blaise, Gabriel, Loup en Béarn: les analyses ADN ont parlé selon les élevateurs, il s’agit d’un hybride, in: Sud Ouest 20-7-2018.